zij zien door het bos
hoe wij van de wereld komen
de hoofden doof van woorden
zij zetten hun wortels naar onze voeten
trappen een pad op gang
krommen erebogen om ons heen
zij houden de bladeren in, kerven
adem in onze handen en meten
hoe amper wij kunnen omarmen
zij stammen van aarde en rechten
onze stramme ruggen. in hun aderen
zingt water onze littekens weg
wij bergen mist in onze monden
groeien uit onze kruinen
verleggen een grens