om boom te kunnen worden
moest hij heel diep leren zwijgen
over de kervende hand van de kerel
en de letterlange meisjesnaam, hoe zorgzaam
het mes voor altijd een hart in zijn huid
over het kind dat klom in de kruin naar de zon
die zich als een bal vast had gezet
in de oksel van takken als was het een spel
ook over die nacht dat een man door het bos
niet langer de bomen, een tak zocht, een touw,
met een knoop in zijn hoofd zijn vrouw achterna
zijn stam draagt de stem van duizend verhalen
aan iedere tak trekt een leven zich op
hij zwijgt zich naar boven. geen blad
legt de nerven te lezen
Uit Een kier in het rumoer
je ziet er goed uit, zegt ze na mijn eerste chemo,
en dat ik ben vermagerd. omdát ik ben vermagerd,
lees ik tussen de regels van haar goed fatsoen.
ze houdt niet op: wat een geluk dat je je haar nog hebt,
het is een beetje doffer dan anders, maar
het ligt mooi, alsof je net van de kapper komt.
ik knik voorzichtig. dansend op de plukken pluis
zoekt mijn pruik naar evenwicht.
Uit Lopen op los zand
toen zij nog een onzichtbaar
vriendje had, een sterrenkind
dat met zijn ufo was geland
in het bos achter haar oren
droeg zij nog vlechtjes
op aan stoere kereltjes
die meikevers naliepen
in ruil voor zomersproeten
zij fietste langs de hemelvaart
marsman achterop met één arm
om haar middel. zijn adem
onzichtbaar in haar hals
Uit Een kei in duren
wanneer wij onze lichamen
langzaam uitgestorven hebben
en na de stilte is de tijd weer daar
laat ons dan geduldig gras zijn,
een zomerberm vol duizendblad
misschien. nog zijn bomen te hoog
gegrepen. laat ons liever laag
bij de grond in wortels wonen;
de eeuwigheid groeit niet
uit haast. om als een boom
te durven duren moet je
diep uit bermen breken
Uit Een kier in het rumoer
die op kamertemperatuur de kast
beklom. zolang ik rook naar verre
landen streelden de handen
die mij vonden de zomer uit mijn huid.
verhard van heimwee naar zee
en zand gaf ik mijn kleuren op.
ik werd een mak soort kamerplant
die nooit om water vroeg en zwijgzaam
het stof van maanden droeg.
door een ander strand te vondeling
gelegd, bloedde elke zomer
een nieuwe steen dood naast mij.
de handen luisteren al lang niet meer
naar de zeeën die wij zingen.
de kast kreunt onder het gewicht
van ons keihard zwijgen.
Uit Een kei in duren
(© Daisy-luisterboek)
hij vraagt niet veel
de aarde is buik genoeg
om traag te groeien
laag na laag pelt hij de jaren op
legt zijn oor te luisteren
aan de geduldige grond
daar aderen verhalen
van lang en diep geleden
hij legt ze voor het rapen
ooit zal iemand hem splijten
de beginsporen lezen
verloren kijken in het zand
en nergens is haast
een steen is een kei in duren
daar hoorde ze ons niet groeien
zonder woorden hield de onderbuik
van het huis ons buiten
daar knoopte moeder steek
na steek een jarenlang tapijt
van laat me nu toch even
we waren vaak te veel kabaal
dan kroop ze weg tussen de kolen
en mat de tijd in knopen
ze steekt weer in de kelder, zeiden we
en wij maar zonder grenzen
boven blijven leven
hoor hoeveel zachter wij nu lopen
in het huis waar kamerbreed tapijt
moeders doodgaan dempt
Uit Een kei in duren
mocht niet naar binnen kijken
toen het huis nog geluid en kinderen had
hij plantte een haag voor het raam
jaar na jaar hield de straat
meer blad voor de mond
tot ook het huis er stil van werd
nu zit zij voor het raam van de winter
en kijkt dwars doorheen de haag
ze telt de straat op en af
de mussen kijken al lang niet meer op
van het oudje dat ingekaderd
achter het raam kleeft
ik ken je trage pas
hoe je achter het huis
het weer uit de wolken kijkt
en de dag op gang fluit
altijd in mijn richting
de emmer met de schillen
zingt goedemorgen tegen je dij
je weet dat ik wacht
de vingers om het brood
de hand waar ik uit eet
je mond mompelt
een peukje op en neer
wanneer ik mijn gewichtige billen
tegen je kruis aan schurk
krult de peuk om je lippen
dan ben jij het die knort
straks is het uit tussen ons
mijn rug leest je handen
je klappen zijn zachter geworden
mijn billen gewilliger
in mijn kop hamert al
het uur van de overgave
een lam zal ik zijn, jij zult
mijn trouwe ogen proeven
mijn vlees zal zingen in het jouwe
Uit Een kei in duren
dood uit de mouwen
de zee bezette als een leger
de verbaasde o’s van monden.
ogen sloegen in golven neer
wat bleef groef adem op
sleurde zich bij de haren
uit het water recht en
keek uit over het blauw
van armen en benen.
in alle kleuren dreven slippers
in het zand en waren
voorgoed hun maatje kwijt
een man die door het water
vergeten was zwom in een zee
van schoenen. vroeg zich
de rest van zijn leven af
waarom de zee alleen maar
linkerschoenen had gebraakt
alsof zij in haar dode eentje
de rechter was
op de ochtend na de tsunami van 26 december 2004 vonden daniël en greetje op het strand van sri lanka opvallend veel linkerschoenen
Uit Een kei in duren