in het huis van mijn zoon
door zijn wonen wandelen
kijken in de spiegel waar zijn hand
vanmorgen zijn haar nog kamde
mijn handen betrappen
op zoek naar sporen van kind
de ruggen van zijn boeken strelen
op mijn tong de lucht afwegen
bij het raam in zijn zetel zitten
tot de zon zijn schoot zoekt
en in de mijne valt
Uit Een kei in duren
wij delen alles. een moeder met een wijde schoot.
een dode vader die door de dagen boort. het temmen
van de zee. de stank van vis die bijt onder de huid.
wij delen het losbranden van de oorlog. het geloof in de grond
onder onze voeten. onze eerste dag en onze laatste adem.
de granaat die ons lot als parels aan elkaar rijgt.
als in een bed liggen wij in ons warme bloed. armen en benen
verenigd onder het laken. de oorlog knikt en gaat voorbij.
wij delen de diepe vrede van de aarde.
in een verte snijden violen uit onze val
een ondansbaar lied. als vissen die naar wolken happen,
zo buitelen wij een ballet over de zeeën.
Ravel schreef ‘Le Tombeau de Couperin’ en droeg zijn ‘Rigaudon’ op
aan de broers Pierre en Pascal Gaudin, die sneuvelden op hun eerste oorlogsdag
Uit Toverstroming
wij zitten in nesten van armen
rond zijn bed. keer op keer duikt
de bloeddrukmeter de diepte in
meten onze ogen de trage tred
waarmee wij wezen worden
vader probeert al dagen te sterven
hij ligt zo ver weg aanwezig te zijn
dat de hemel hem steeds weer
door de aders glipt
wij durven hem niet te verraden
denken luidkeels tegen de muren: hier
hier verbergt hij al dagen zijn adem
de kamer een doos om te sterven
en wij daarbuiten vluchten in kinderen
in kartonnen koffiebekers
en muren die steunen: toe vader, nu
Uit Een kei in duren