we stollen niet langer met de tijd
breken dijken, boren ons uit de zee
van angst waarin we overboord gingen
we houden elkaar tegen het licht
herschrijven de ruimte tussen ons :
lucht. land. hand. huid. we verpoppen
kruipen uit onze kinderen, verbouwen
ons malende hart tot haven, halen
adem voor elkaar. we dagen de aarde
onder een blauwe maan
die hoge golven in ons wekt en worden
water, getijden van één oceaan
uit: Als de lucht valt
onze zangvogels, door wetenschappelijk onderzoek
uitgefloten omdat ze niet toonvast zingen
imiteren slechts feilloos je gsm-beltoon
of de notenkraker van Tjaikovski en halen helaas
verschillende toonsoorten door elkaar
wat jammer toch dat ze niet passen
in het strakke maatpak van de notenleer
dan konden we hun stemmen classificeren
evalueren en rangschikken op de toonladder
van twijfelachtig tot uitstekend
en de wereld weer recht kwaken
waar luchtzinnig wordt gekwetterd
Uit Als de lucht valt
ze dragen de namen van hun moeders
die de namen van hun moeders dragen en zo gaat dat
generaties door, alleen een nummer aan hun oor
geeft recht op enig privé bestaan
ze nemen hun collectief geheugen te grazen
herkauwen herinneringen aan vers gras
en leggen zich neer in een voorschoot van een weiland
in de dunne lende tussen Vaart en Leuvensesteenweg
loeren gigantische bedrijven op het aasgeld
van wie zich blind laat uitmelken
maar zolang één fietser opkijkt, zullen ze blijven
liggen in de tijd, herinneringen herkauwen
aan de moeders van hun moeders en nergens is haast
want gras wordt groen geboren
Uit Als de lucht valt
het bureau van grootvader ruikt
naar beurs geworden geduld
dag na dag bijeen gespaard
en weggestopt in minuscule laatjes
daar sorteer ik de veertjes en radertjes
van de taal, zet met pincet mijn zinnen
in elkaar. grootvader was horlogemaker
aan zijn pokdalig bureau las ik
lettergrepen aan elkaar, wind
woorden op, polijst betekenissen
tot ze kloppen als een klok
nog kijkt hij over mijn schouder mee
een diepe frons zet de loep vast
zijn oog brengt mijn woorden in de war
zoals destijds zijn hand mijn haar
op zijn schoot schrijf ik de tijd uit
met ultrageluid gewassen verzen
leggen zich te luisteren naar mijn pen
Uit Als de lucht valt
wanneer het ijs in onze harten smelt
breken de dijken van onze oordelen
de overstroming is ongehoord
overtuigingen buitelen over elkaar
en nemen in hun razen alle loslippige
woorden mee. we weten, angst
laat zich niet blussen met bloed
herinneringen aan onze wortels
breken in bosbranden uit onze hoofden
we ruimen het puin uit onze monden
gooien grenzen in de vuurmand
en brengen een rookoffer voor de leegte
die zingt. wij zijn onze eigen
wachters op een nieuwe adem
Uit Als de lucht valt